TOP
Nieuws

De zomer van Renée Olsthoorn

De zomer is loopt alweer op z’n einde! Mijn zomer bestaat altijd uit fijne boeken, lekkere cocktails en als het even kan een citytripje. Maar hoe ziet de zomer van auteurs eruit? We vroegen een aantal auteurs om ons te vertellen over hun favoriete zomer ooit of hun meest ideale zomer te beschrijven. Vandaag deelt Renée Olsthoorn haar favoriete zomer in Engeland.

Leicester,  1971

In de zomer van 1971 reizen mijn vriend en ik, met rugzakken en een tentje, liftend door Engeland naar beautiful Wales, onze eerste vakantie samen. We genieten volop. Boeiende ontmoetingen, lieflijke landschappen, beeldschone dorpen en stadjes. We zijn arm als kerkratten, maar dat geeft niet, die aardige Engelsen houden ons veelal vrij en het liften gaat gesmeerd.

Op de terugweg stranden we in Leicester. Deze industriestad in de Midlands maakt op ons een deprimerende indruk. Het is juli, maar freezin’ cold, een druilerige regen valt neer op onze hoofden, onze kleren raken doorweekt, het hemelwater sijpelt in de rugzakken.

Ondertussen is de schemering ingevallen, maar er is geen jeugdherberg of hotel te bekennen. In een drukke straat spreken we een ouder echtpaar aan. “Excuse me, could you show us the way to the nearest hotel?” vraag ik beleefd.

Het paar neemt ons taxerend op, waarna mevrouw ons de weg wijst naar ‘The Red Cow’.

Het etablissement blijkt een pub te zijn. Er zit een handjevol mensen. Elkaar aankijkend fluisteren we in koor: “Dickens”. Het is er donker, bedompt en het riekt er naar asbakken en verschraald bier. Uit een speaker schalt blikkerig de stem van Dusty Springfield. Aan een tafeltje rookt een vrouw met lange ongekamde grijze haren een peuk. In het bargedeelte hangen een paar kerels laveloos aan de toog.

Als de landlady op ons afstevent, krijgt de naam van de kroeg opeens inhoud. Ze is van middelbare leeftijd, heeft een forse bos hout voor de deur en… knálrood geverfd haar! Samen met de landlord, die zich ondertussen bij haar heeft gevoegd, deelt ze ongeveer één gebit.

“Do you have a room?” vraag ik, de ietwat intimiderende vrouw gefascineerd bekijkend.

“Two quid fifty p.p.. You pay in advance, luv.”

Voor zo’n prijsje willen wij arme lifters ons wel unheimisch voelen, dus rekenen we af. De kroegbaas gaat ons vervolgens voor een brede trap op om ons de kamer te wijzen. Op de overloop opent hij een deur. “This is what we call the club room,” verklaart hij.

Het moet er onder de clubleden zo nu en dan wild toegaan… Overal omvergevallen neprococo stoeltjes en dito tafeltjes. Op een buffet staan stapels borden met etensresten. Op de grond liggen bergen kranten, lege whiskyflessen en op een tafel staat een roestige bingoballenmolen.

Vervolgens toont de kerel ons de badkamer. De tegelwand zit vol bruingele zeep- en kalkaanslag. De ouderwetse badkuip op pootjes vertoont roestplekken daar waar het email is afgebrokkeld. Een zwarte rand om de binnenkant van de kuip geeft het ‘badwaterpeil’ aan. De wc-rol van grauw papier hangt naast een niet al te reine wc-pot aan een draadje dat met een spijker aan de wand is bevestigd. Ranzig? Wat heet?

Eindelijk wijst hij ons de kamer. Mijn vriend werpt verdwaasd een blik naar binnen. “And this is what you call the ball room, I suppose!” grapt hij.

De Engelsen vermaard om hun gevoel voor humor? Dan is deze kroegeigenaar de uitzondering op de regel. Hij kijkt mijn vriend confuus aan. Ik doe mijn best een nerveuze giechel te onderdrukken.

We betreden een gi-gan-tische kamer met twee eenpersoonsbedjes in het midden. Plafondhoge ramen bieden uitzicht op een parkeergarage met hinderlijk knipperende neonreclame, de gordijnen zijn te smal om de ramen te bedekken. De lakens van de bedden zijn niet schoon, om het zacht uit te drukken. De deur kan niet op slot. Onze resterende quids en paspoorten gaan dan ook onder de matras. We proberen te slapen. Dat lukt niet meteen. Het lijkt wel alsof we in een thriller zijn beland. Met bonzend hart wachten we op… Tja, waarop? Op een uit het krankzinnigengesticht ontsnapte seriemoordenaar?

In het holst van de nacht schrik ik wakker. Gekerm. Gekreun. Nee, ik verbeeld het me niet. Mijn blaas is overvol, maar ik durf niet alleen te gaan en geef mijn vriend een por. Hij schrikt zich wezenloos. Wat lacherig beken ik dat ik bang ben. Natuurlijk gaat hij mee naar de wc.

De volgende ochtend krijgen we ons ontbijt, in de club room. De kroegbaas schuifelt binnen met in iedere hand een bordje, waarop worstjes, schijfjes tomaat en spiegeleieren in een zee van vet drijven. Nou ja, honger maakt rauwe bonen zoet.

We moeten gaan, maar de buitendeur zit op slot, dus roepen we om hulp. Vloekend laat de baas ons uit, waarna hij zich ongetwijfeld weer tegen de omvangrijke billen van zijn nog snurkende red cow aan vlijt.

Buiten schijnt de zon, vogels fluiten een vrolijk lied… Poe-poe. Geen (roof)moord. Geen klopgeesten, of toch…? Dat gekerm en gekreun dan…?

Heel veel jaren later…

Geen idee waar die pub zich precies bevond, maar het zou zomaar kunnen dat die ooit heeft plaatsgemaakt voor een parkeerterrein, en dat onder dát parkeerterrein de stoffelijke resten van de wrede koning Richard III zijn gevonden! Wie weet waarde zijn geest wel kermend en kreunend rond in die pub, op zoek naar een vluchtweg om zijn dolende ziel eindelijk te laten rusten op een voor een koning waardige plek.

Na onze ervaring in die pub zou míj dat althans niet verbazen.


Vraag het aan Veerle – Renée Olsthoorn

Vraag het aan Veerle is het eerste deel van de Sportschooltrilogie van Renée Olsthoorn. De 23-jarige Veerle bezoekt al jaren trouw haar sportschool als er een vacature komt. Ze solliciteert en wordt prompt aangenomen als baliemedewerker én Zumba-instructrice. Nice, nu kan ze sporten én geld verdienen! Met haar zonnige, empathische karakter wordt Veerle al snel een soort vertrouwenspersoon voor de sportschoolbezoekers. Maar haar eigen leven heeft ze niet zo best op orde… Hoe goed je advies aan anderen ook is, je eigen leven beoordelen is een stuk lastiger, blijkt in het eerste deel van deze sprankelende trilogie van Renée Olsthoorn.

«

»